Na de spoorwegstakingen van 1903 ebt het revolutionair elan weg uit de Nederlandse arbeidersbeweging - naar wij nu kunnen vaststellen, voorgoed. De sociaal-democratie krijgt op politiek niveau, en in de vorm van de "moderne vakbeweging", de massa achter zich. Bij de anarchisten wint de gedachte veld dat iedere vorm van organisatie in strijd is met het beginsel, en dat hiertoe dus ook geen enkele poging meer ondernomen moet worden. "De massa" wordt bereikt op kwesties die men nu "deelterreinen" zal noemen, en voor enige tijd nog binnen de vakbeweging - tot "de modernen" (de sociaal-democraten dus) ook hier het pleit winnen. Het christen-anarchisme heeft naast het trauma van de stakingsbeweging het treurige verloop van de kolonie in Blaricum te verwerken. Hoe handhaaft men een beweging op grond van gezindheid bij "revolutionair laagtij"? Het anti-organisatorische aspect wordt bij de christen-anarchisten versterkt door het element van mystiek dat per definitie individueel gericht is. Ascetisme - dat men alleen kan vragen van mensen die iets op te geven hebben - is omstreeks 1906 al niet meer belangrijk. De treurige ontknoping van wat op een interne strijd lijkt doet voor bij de Nederlandse "beweging" betrokken mensen waarschijnlijk herkenbaar aan, nog steeds...
"Met slampampers het socialisme in" - actie, zoals voorgestaan door Jan Boezeroen
In 1905 komt binnen de christen-anarchistische beweging de behoefte om met propaganda naar buiten te treden duidelijk naar voren. Onder de arbeidersklasse heeft de stroming geen aanhang - eigenlijk zijn er maar enkele woordvoerders (mannen, inderdaad) van proletarische afkomst. In de kring rond het blad Vrede wordt er niet eensgezind over gedacht: het voor elkaar werken in eigen zelfbeherende bedrijven, onder de vlag van Gemeenschappelijk Grondbezit, is voor de meesten voldoende in de geest van het christen-anarchisme, en verder is er het Federatieve Fonds dat zijn solidariteitsuitkeringen verleent. Wat willen de arbeiders anders? Men schat het aantal mensen dat in die tijd Vrede leest op tweeduizend, de oplage zal allicht lager zijn geweest.
Het is niet geheel duidelijk met welke bedoeling Jac. van Rees een humanitair-anarchistische propagandaclub van de grond wil krijgen. De beweging moet duidelijker haar anarchistische karakter tot uitdrukking brengen, is zijn betoog, en zo de arbeiders bereiken. Felix Ortt beschouwt zich bij voorbaat als niet-behorend tot deze richting. Schijnbaar enthousiast werken andere bekende mensen uit de kring wel mee aan het opzetten van de vereniging, maar meer dan enkele tientallen leden komen er niet. En als Van Rees laat weten dat de humanitair-anarchistische propaganda los moet staan van Vrede verdwijnen er alleen nog maar mensen. Het propagandablad voor humanitair anarchisme Ontwaakt! verschijnt van september 1905 tot juni 1907. In de redactie is ��n van de schaarse arbeiders in de beweging te vinden, C.L. Treffers, verder wekt het blad de indruk vooral de kring rond Van Rees te vertegenwoordigen. De oplage is nooit groter dan enkele honderden, en of de aftrek groot genoeg is geweest is niet duidelijk. Een cent per exemplaar - aan de prijs kan het niet gelegen hebben. In het laatste nummer is er sprake van fusie met De Vrije Communist, maar ook met dit blad ging het niet goed. Waarschijnlijk kan de kring rond Ontwaakt! gezien worden als de aanhang van de charismatische figuur, die Van Rees geweest moet zijn. Een kort hierna naar het goddeloze anarchisme overgestapte redacteur als W. Hamburger laat in zijn latere natrappen tegen "de beweging" vooral blijken niet veel van het christen-anarchisme begrepen te hebben - wat de indruk versterkt dat Ontwaakt! eigenlijk vooral om Van Rees draaide.
Voor de meeste christen-anarchisten moet deze inmiddels een genante medestrijder zijn geworden. Het uitdrukkelijk streven naar heiligheid, waartoe het "reine leven" behoorde, kan licht doorslaan naar de schijnheiligheid, maar het valt wel aan te nemen dat de meesten zich inspanden voor dit streven. Van Rees had openlijk een minnares naast zijn echtgenote, wat hem wel menselijk (met een kleine m, want een waar Mensch was hij daardoor juist niet...), maar niet per se sympathiek en in ieder geval ongeloofwaardig maakte. En dus wordt de propaganda voor het christen-anarchisme direct na zijn uitval tegen het blad Vrede in juli 1905 apart ter hand genomen, waarbij het initiatief uitging van de Rotterdamse havenarbeider S. van den Berg. Onder de naam Jan Boezeroen was hij in het blad Vrede (naast Treffers) de stem uit de arbeidersklasse. Anderhalf jaar lang is er gewerkt om plaatselijke afdelingen van "de beweging" van de grond te krijgen, de Propagandagroepen voor Algemeene Verbroedering. In Den Haag en Rotterdam, de twee steden waar Van den Berg zich het meest inspande, was de belangstelling in elk geval al niet groot genoeg om van een organisatie in opbouw te kunnen spreken. Als Van den Berg het opgeeft, eind 1906, is het ook meteen voorbij met "de beweging".
In Jan Boezeroen / S. van den Berg heeft, voorzover ik nu weet, Nederland de unieke combinatie gehad van christen-anarchist en syndicalist, christen-anarcho-syndicalist dus. Als havenarbeider (graancontroleur soms, maar ook af en toe ingeschreven als kantoorbediende) was hij een van de weinigen in de kring van het christen-anarchisme die wist waarover hij het had als het om werkloosheid, lange werktijden en lage lonen ging. Hij had het realistische standpunt, bij de christen-anarchisten verder even afwezig als bij de sociaal-democraten, dat de klassenstrijd niet iets is wat "gepredikt" wordt, maar dat hoe dan ook aan de gang is - een inzicht dat links en rechts nog steeds zo goed als afwezig is. Het maakte hem in "eigen kring" niet populair.
Van den Berg is na de stakingsbeweging van 1903 in de groep rond Vrede terechtgekomen. Het is mogelijk dat hij behoorde tot de slachtoffers van de ontslaggolf die de verloren stakingen met zich meebracht. Hij laat in artikelen duidelijk blijken uit eigen ondervinding te weten wat gedwongen werkloosheid is, en dan gaat het niet alleen om de destijds in de haven veel voorkomende "blinde weken" waarin in het geheel geen geld binnenkwam bij sommige arbeiders. Men moest zich maar zien te redden dan, en de vrouw des huizes toonde zich dan de bekwame econoom. Hij is van joodse afkomst en vermeldt (met naar het lijkt enige schaamte) van huis uit Jiddisj te beheersen. Hij beheerst ook de gangbare vreemde talen, wat hem later als vakbondsbestuurder met onvermijdelijk veel internationale contacten goed van pas komt. Er waren meer mensen van joodse achtergrond in de christen-anarchistische beweging: op grond alleen al van de modern-hervormde theologische inzichten zag men Jezus niet als de letterlijke zoon van God, wat een belangrijk beletsel wegnam. Geweldloosheid en afkeer van bloedstorting zag Van den Berg als deel van de joodse traditie, wat goed aansloot bij het christen-anarchistische streven. In de Jezus van de evangeli�n herkende hij een anarchist, "de grote liefdesanarchist van Nazareth", en hij beklemtoonde dat het socialisme niet het heil van een bepaalde klasse beoogde maar het geluk van de gehele mensheid, en daarom is het in zijn aard en wezen godsdienstig.
Het verschil tussen sociaal-democraten en anarchisten, stelt hij in een polemische bijdrage, gericht tegen een van de zalvende dominees van de sociaal-democratische Blijde Wereld, is dat de laatsten alleen gezag aanvaarden in overeenstemming met hun eigen geweten, en geen gezag voortkomend uit opgelegde machtsmiddelen (in het Frans: het verschil tussen puissance en pouvoir). De betrokken dominee, Van der Hoeve, komt met het bekende verhaal aan over de treffende overeenkomst tussen liberalisme en anarchisme, alleen zouden de anarchisten de dijken niet willen onderhouden en de brandweer willen afschaffen: staatsonderdrukking! Van den Berg schetst uit eigen ondervinding hoe sociaal-democratisch ingestelde vakbonden staken om niet of anders georganiseerde arbeiders uit te sluiten: sociaal-democraten voeren liefst strijd tegen medearbeiders in plaats van tegen het patronaat. De bond die dit bij uitstek toepaste, de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond, stond model voor de "moderne" vakcentrale. Het scherp en scherpzinnig aanvallen van de sociaal-democratie, die van begin af aan socialistische strevingen in de weg heeft gelopen, beviel de spraakmakende christen-anarchisten echter niet. Onder het motto van algemene verbroedering paste geen confrontatie, en in het algemeen geen harde afwijzing van de kapitalistenklasse ten gunste van de arbeiders. "Ik zou wel eens willen weten wat onder het begrip 'arbeidersbeweging' en 'proletariaat' te verstaan valt," vraagt Van Mierop in 1906 aan Van den Berg, alsof hij dit nooit geweten heeft. Van den Berg verwijt hem daarop verburgerlijkt te zijn, Van Mierop besluit - alvorens ertoe over te gaan de beweging dood te verklaren - dat de christen-anarchistische beweging geestelijk is, niet werelds. Een boodschap voor de arbeidersklasse had zij dus niet, Van den Berg werd in zijn herhaalde oproepen de arbeiders te willen bereiken met "de boodschap" grof in de steek gelaten. Voordat hij, door bij drukkerij "Vrede" te vertrekken, de eer aan zichzelf houdt, december 1906, is hij echter secretaris van het stakingscomit� geweest dat in 1905 de elevatoren uit de Rotterdamse haven wilde weren.
De graanelevators zouden heel wat havenarbeiders tot werkloosheid veroordelen - de oude beroepen van korenweger, -meter en controleur zouden helemaal verdwijnen, en het lossen van schepen zou veel sneller in zijn werk gaan. H. Kolthek Jr. vond het reactionair zich tegen de invoering van machines te verzetten: werktijdverkorting en loonsverhoging zouden de gevolgen moeten verzachten, en verder gold het neem- en eetrecht. Van den Berg was van dit laatste geen tegenstander (nog iets wat niet goed kon vallen bij de Vrede-beweging), maar vond dat er geen goede argumenten waren de machines in te voeren terwijl de arbeiders hier geen zeggenschap over hadden. Het "hier de elevators!", wat de arbeiders volgens Domela Nieuwenhuis zouden moeten roepen, vond hij loze praat. Maar Van den Bergs betoog tegen de sociaal-democraten, die de komst van de machines onvermijdelijk achtten en een sterke organisatie (een sociaal-democratische natuurlijk) wilden opbouwen om te voorkomen dat mensen brodeloos werden, is het sterkst, waarbij hij de ongerijmdheden van hun voorman, Bergmeijer, fraai weergeeft. "Overigens is de voorstelling des heeren Bergmeijer van den ontwikkelingsgang der kapitalistische naar een socialistische maatschappij allerkoddigst: in alle takken van industrie en van het transportwezen volslagen werkloosheid door de invoering van steeds meer machines, de massa der proletaren aan den vooravond van het socialisme bestaat uit lanterfanters, baliekluivers en slampampers en dan als door een tooverstaf aangeraakt, verandert de samenleving, door den wasdom der Partij, in een socialistische."
De zelfstandige Elevator-maatschappij werd als broodrover van de arbeiders afgeschilderd. Van den Berg wees er op dat er onder andere een wijnhandelaar aandeelhouder in deze maatschappij was, en er zou wel meer vanuit christen-anarchistisch oogpunt onverantwoord ondernemerdom achter de namen der eigenaren schuilgaan. Dit was lang niet onmogelijk, maar het was geen sterk overtuigend argument tegen de Elevatormaatschapppij. Veel overtuigender, ook op een afstand van ruim negentig jaar, is zijn betoog dat automatisering pas zinvol zou zijn in een situatie waarin de arbeiders zelf de beschikking over de productiemiddelen hebben, niet omgekeerd. Het invoeren van deze machines is immers geen natuurproces, zoals onder andere de sociaal-democraten het willen voorstellen: het is een bewust gestuurde en gewilde ontwikkeling. Het gaat hier om de gelddorst van het kapitaal, dat zijn grijpklauwen steeds wijder uitslaat en dit doet onder de leugenachtige term "vooruitgang". De geest van verzet tegen onrecht, uitbuiting en onderdrukking moet verder aangewakkerd worden, zodat de arbeiders beseffen dat zij geen automaten, geen objecten voortbewogen door "blinde productiekrachten" zijn - dan zouden zij reeds nu in staat zijn het kapitalisme terug te dringen.
Als op 30 oktober 1905 de elevator definitief in werking wordt gesteld wordt al spoedig tot staking besloten door de korenwegers, waardoor de lossing van de schepen stil komt te liggen (4 november 1905). De stakers worden in die dagen ook nog wel een handje geholpen door zware mist, die het schepen soms moeilijk maakte binnen te lopen. De staking wordt gesteund door alle vakverenigingen behalve de katholieke, waarvan de leden echter wel degelijk meestaakten. Ook in syndicalistische kringen werd echter de eis "weg met de elevators!" als "middeleeuws" afgedaan. Voordat twijfel of scheuring het kamp der arbeiders kon bereiken lieten de Duitse korenimporteurs weten geen graan gelost via elevators te willen afnemen; de vrees dat voor de winter het koren niet op tijd binnen zou zijn zal de hoofdrol gespeeld hebben. Na twee weken was de staking door deze steun uit onverwachte hoek afgelopen - de elevators zouden voorlopig, zeker voor een half jaar, aan de kant gaan. Maar van uitstel is geen afstel gekomen.
Van den Berg verdedigde op christen-anarchistische wijze in feite de "moral economy" van de toenmalige havenarbeiders, waartoe hij zelf behoorde - als voorman van de vakbeweging stond hij op dit punt echter alleen, en steun uit eigen kring kreeg hij zoals gezegd ook niet. Enkele jaren later is hij betrokken bij de grote zeeliedenstaking van 1911, dan als secretaris van de Nationale Federatie van Transportarbeiders. Pas dan vindt in de kringen van de havenarbeidersbond de scheiding tussen "modernen" en "anarchisten" plaats, door wat zelfs Vliegen in zijn partijhagiografie Die onze kracht ontwaken deed droogjes de late roeping van Johan Brautigam noemt. Deze was oorspronkelijk voorman van de Algemeene Nederlandsche Zeemansbond, en plotseling als "bekeerd sociaal-democraat" oprichter van een "moderne" yellow union, "De Volharding" - met medeneming van kas en kantoor van het plaatselijk syndicaat in Rotterdam (1909). Voor dit laatste staken Van den Berg en zijn kameraden nog een stokje, maar de scheiding was onvermijdelijk, bitter, en de afloop is bekend. Wellicht is Van den Berg - na verhuizing als bondsbestuurder naar Amsterdam, waar hij ook redacteur is geweest van De Havenarbeider - vervolgens alsnog ingegaan op de uitnodiging om de syndicalistische beweging in de Verenigde Staten te versterken. Ongelijk zou hij niet gehad hebben met een dergelijke stap.
De mystieke ader van Louis Bähler
"Er loopt door onze Beweging onmiskenbaar een mystieke ader," stelt de mystiekste prominente Nederlandse christen-anarchist, Louis Bähler, in 1906. In 1903 had Landauer zijn keuze uit het werk van Meister Eckhart het licht doen zien, in Engeland was de christen-anarchist W.P. Swainson een reeks over christelijke mystieken begonnen, "onze beweging" kan men hier dus als "internationaal" lezen, maar het is het de vraag of Bähler daar nog aan dacht. Enthousiast kondigde hij een volledige Nederlandse vertaling van de reeks van Swainson aan, maar verder dan een eerste deeltje over Franciscus van Assisi is Uitgeversvereniging "Vrede" nooit gekomen. Bähler kondigt de reeks aan met een lofzang op Franciscus, een van de heel weinigen uit de geschiedenis die licht verspreiden, aan wie geen donkere kant, geen schaduwzijde is.
In 1908 ontdekt Bähler Het inwendige woord van J.H. Maronier, een boek uit 1890, dat de mystieke tendens in het protestantisme vanaf de tijd van Luther tot de negentiende eeuw volgt. Door dit boek maakt hij kennis met Denck, Schwenkfeld en Franck - die hij als eeuwen te vroeg geboren geestverwanten herkent. De ontdekking komt na zijn redacteurschap van een reeks heruitgegeven mystieken.
Met deze serie manifesteert hij zich duidelijk (opnieuw) als representant van een traditie binnen of naast de Hervormde Kerk, die hij nog steeds als predikant diende; en dit was voor hem vermoedelijk nodig, doordat hij in dezelfde tijd, 1905, aanleiding was tot de oprichting van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk - een scheuring, zonder breuk weliswaar, maar daarom niet minder ingrijpend. Deze frontvorming op de rechterflank van de Kerk was een gevolg van Bählers uitgave van een oproep tot boeddhistische (lamaïstische) prediking onder, en bekering van, de verdorven Europese christenen, een falsificatie van de Chief-Seattle-soort, met grote gevolgen. Er was Bähler nog steeds veel aan gelegen zich uit te spreken als christen op een ogenblik waarop hij er op aangekeken werd meer voor het boeddhisme te voelen.
Alvorens de uitingen van mystiek die de Nederlandse christen-anarchisten het licht deden zien te bespreken, zal ik moeten uitleggen wat "mystiek" is - een schijnbaar onmogelijke taak in kort bestek, en toch moet het kunnen. Eerst dient gezegd te worden wat het niet is: het heeft slechts een etymologische band met "mysterie" en "mysterieus", er zijn geen geheimen aan verbonden. De kernachtigste omschrijving die ik ken is van André Zegveld: mystiek is de ervaringsmatige kennis van God. Nu maken, zei Tertullianus (2de-3de eeuw) al, de eenvoudigen het grootste deel van de gelovigen uit - en laat ik hier onmiddellijk toevoegen: ook van de ongelovigen -, en eenvoudigen hebben behoefte aan feiten (of aan de ontkenning ervan). Maar helaas, God is geen feit, God is zelfs niet - althans, Hij is alleen Zichzelf -, en het is nog maar de vraag of Hij (de taal schiet tekort, ik houd mij maar aan de conventie - maar Hij is dus ook geen Hij) het zijn is. Even treffend zou men kunnen zeggen dat de ontmoeting met God de ontmoeting met het Niets is, een hedendaags werkje dat tracht twintigste-eeuwse mystieken te presenteren heet dan ook Tot op de bodem van het niets. Mystici als Eckhart en Boehme schrijven dat wij alleen kunnen vaststellen wat God niet is, men noemt dit negatieve theologie: God is het geheel andere, altijd het andere dan wat men zich voorstelt. Van de ervaring is verslag te doen, maar men kan deze niet nastreven, en men kan haar, zegt Zegveld, zeker niet hebben. Dit laatste lijkt te verwijzen naar wat Erich Fromm, een contemporain Eckhart-adept, betoogt over het verschil tussen hebben en zijn - de mystieke ervaring is een kwestie van zijn, waarbij het besef van het niet-zijn gevoegd kan worden. Voor wie dit onbegrijpelijk vindt zal het niet duidelijker uit te leggen zijn - en het begrijpen is de mystieke ervaring zelf. Men kan dit trouwens over allerlei ervaringen vaststellen.
Mystiek is niet gebonden aan het christendom, hoeveel christelijke mystieken er ook zijn. De filosofie van Plato, de ideeï¿1⁄2nleer met name, is het oudste schriftelijke verslag van mystiek in de Europese cultuur. De schriftelijke getuigenissen van mystiek van andere godsdiensten (jodendom, islam, hindoeï¿1⁄2sme enz.) of niet-Europese filosofie (Lao Zi, altijd genoemd in historische overzichten van het anarchisme en veelgeciteerd door de christen-anarchisten) doen het goed in de kitschige sfeer van de markt voor oppervlakkige belevinkjes, helaas - tussen dit hevig gewarrel zal men ze kunnen aantreffen, naast sommige christelijke die als "verboden" of iets dergelijks worden gepresenteerd: Boehme bijvoorbeeld is al in een vroeg stadium geannexeerd door de sekte der Rozekruisers. Wie kennis wil nemen van dit alles moet in meer dan een zin het diepe in...
Het oneindige kan alleen benaderd worden, nooit bereikt - dit is elementaire wiskunde. Niet geheel terzijde kan hier de merkwaardige inconsequentie van Stephen Hawking vermeld worden, die het nog mee hoopt te maken het begin van de tijd waar te nemen, en daarbij God als het ware bij de scheppingsdaad te betrappen (ook wie bijna niets van Het heelal begrepen heeft zal toch zeker dit zijn opgevallen). Hawking hoopt op een mystieke ervaring - maar misschien is die hoop de ervaring al. Een andere manier om de mystieke ervaring aan te duiden is de eenvoudige ontdekking van geloof, de confrontatie met "het koninkrijk Gods dat binnen u" is (Lk. 17:21). Wie zich iets probeert voor te stellen bij het oneindige zal, aangegrepen, vanzelf bij het eigen "ik" belanden.
Vanuit mystiek oogpunt kan geloof dus niet om het aannemen van een doorverteld verhaal gaan, maar om het vernemen van het "inwendig woord", dat hoger staat dan enig door anderen geschreven of gesproken woord - zoals de bijbel, hoe geïnspireerd deze ook meestal is. Bähler vindt het een geluk dat er zoveel tegenstrijdige uitspraken in de bijbel staan, zodat individualiteit en christelijk geloof met elkaar verenigd kunnen blijven. De inwendige gebondenheid waarborgt geestelijke vrijheid: het eigen geweten gaat boven iedere wet of letter - dit is de basis van het anarchisme in het algemeen, religieus of niet. En hiermee zijn wij in ieder geval terug bij de mystieke ader die door het christen-anarchisme loopt.
Met de reeks Geschriften over het Ingekeerde Leven is geen groot publiek bereikt, wat ook niet de bedoeling was. Bij de inleiding van de reeks kondigt Bähler aan dat het geschriften zullen zijn uit "verschillende tijden, van verschillende volken afkomstig, aan verschillende godsdienststelsels verwant." Het eerste deel was een catechismus over het inwendige woord, geschreven door Johannes Tennhard in 1711, Onderwijzing door het Inwendige Woord Gods. Opmerkelijk genoeg licht de schrijver alle antwoorden toe aan de hand van bijbelplaatsen - de goedkeuring voor het inwendige woord, dat aan de bijbel vooraf gaat, wordt dus gezocht bij het uitwendige woord. Het tweede deel was Over de tegenwoordigheid Gods en de overgave aan Zijne voorzienigheid van Johannes Berniï¿1⁄2res de Louvigni, naar de Duitsche (=Nederlandse) overzetting van 1726 en 1727 door Gerrit Tersteegen, hertaald door Bï¿1⁄2hler. Een duidelijker getuigenis van een ascetisch ingestelde katholiek (voorzover ik heb begrepen) - enkele hoofdstuktitels moeten volstaan om een beeld te geven: "De tegenwoordigheid Gods kan men overal hebben", "God is alles, buiten Hem is niets" en "De geheele overgave aan God is de hemel op aarde". Het derde deel was De vruchtbaar makende wijnstok Christus door Johannes Teellinck, evangeliedienaar te Kampen, in den jare 1666. Enkele kernpunten uit dit geschrift: Christus kan soms in de ziel vertoeven, zonder dat deze het weet; de genade van deze aanwezigheid is niet afhankelijk van 's mensen wil, maar is juist de werking van God Zelf. De strekking van het boek is uitgesproken anti-rooms, en het is het laatste in de als groot en gevarieerd aangekondigde reeks.
In Vrede worden, in de tijd dat het reeksje verscheen, met instemming fragmenten van en beschouwingen over de Imitatio Christi van Thomas van Kempen geplaatst. Hiermee leek echter de aandacht voor de mystiek, zeker de christelijke traditie, in Vrede ten einde. De tijdloosheid van het thema - de genoemde werkjes zouden op ieder ogenblik heruitgegeven kunnen worden - werkte in het nadeel van wat ik nu maar vrijmoedig de degelijke mystiek noem. Theosofisch aandoende stukken over "ware Menschwording" lagen meer in de lijn. Bähler, die sinds begin 1906 de redactie had gevoerd, had al na een jaar het nakijken; de Geschriften over het Ingekeerde Leven verschijnen in 1907 en 1908. Uitgeversvereeniging Vrede, oftewel Lod. van Mierop, Truus Mulder en Felix Ortt, nam vanaf begin 1907 de redactie van Vrede over en verklaarde het christen-anarchisme en de Vrede-beweging voor spoorloos verdwenen. "Oef! 't is of er een pak van mijn hart is, of ik wel honderd pond lichter ben geworden," schrijft Ortt. In het daaropvolgende nummer beschrijft hij de kwelling die de opgedrongen identificatie met "geestverwanten" was gaan betekenen, in niet malse bewoordingen: een ontmoeting met "geestverwanten" was van iets om verheugd over te zijn iets waar men tegen opzag, een bron van wantrouwen, geworden: "Het was een verademing, hier of daar in een moeilijk bereikbaar oord een poos veilig te zijn voor een 'geestverwant'". Het klinkt wel als een herkenbare klacht. Ook deze anarchistische beweging kon het stadium van grote verwachtingen en de onvermijdelijke terugslag niet overleven. Bïähler ontzegde Ortt het recht het christen-anarchisme dood te verklaren, "over zichzelven mag Ortt het doodvonnis strijken, niet over anderen. Zijn zelfmoord is al erg genoeg." Bähler bleef christen-anarchist; de anderen antwoordden hierop dat zij slechts de naam hadden afgeschud, niet het streven.
Dit was ongetwijfeld oprecht gemeend. Als mystiek en activisme met elkaar te verenigen zijn (het is niet goed te bedenken waarom zij elkaar zouden uitsluiten) is dit in de Nederlandse christen-anarchistische praktijk niet tot uiting gekomen. Bähler zal als het er op aankomt weer een belangrijk initiatief nemen: het Dienstweigeringsmanifest van 1915, de opvallendste en laatste uiting van georganiseerd christen-anarchisme in deze eeuw. Zonder dat hij afstand doet van zijn gezindheid komt Bähler wel in theosofische kringen terecht, en nog weer later wordt zijn vrouw wethouder, voor de sociaal-democraten. Deze beweging (al mocht die niet zo heten), die individuele bekering beoogde, stond of viel met de enkele "belangrijke" individuen die haar belichaamden. Ook dit is een uit de geschiedenis van het Nederlandse anarchisme bekend trekje, merkwaardig misschien, maar niettemin treffend wáár.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
Geachte heer, graag zou ik meer achtergrond willen over mijn overgrootvader, Sam (Salomon) van den Berg
ReplyDeleteJammer dat u geen andere mogelijkheid biedt dan hier te reageren. Hij wordt ook genoemd in het boek "Stakingen in Nederland" van Sjaak van der Velden, in verband met de elevatorstakingen van 1906. Het belangrijkste dat ik over hem gevonden heb staat hier boven. Hij is naar ik begrepen heb wel organisator gebleven maar later geëmigreerd. U weet waarschijnlijk meer dan Sjaak of ik...
Delete