Opvallend is nu dat over het zogenaamde pure christendom van voor Constantijn weinig positief bekend is. En hoe verder
men terug gaat naar wat de bron zou moeten zijn, de naamgever van het geloof, des te onzekerder wordt de historische
grond waarop men meent te staan. Over Jezus is niets meer bekend dan wat er in de evangeliën geboekstaafd is. De identiteit van de schrijvers, die geacht werden tijdgenoten en navolgers van Jezus te zijn geweest, is niet bekender. Vermelding door schrijvers uit niet-christelijke kring uit de eerste anderhalve eeuw van onze jaartelling ontbreekt. De vermeldingen bij Tacitus en Flavius Josephus zijn duidelijk interpolaties: bij het kopiëren van de tekst aangebrachte 'aanvullingen' van de hand van christelijke monniken.
Er valt weinig ten gunste te zeggen van een Jezus die daadwerkelijk als historisch persoon bestaan heeft, en veel ten ongunste. Ditzelfde geldt vervolgens voor de eerste christenen. Handelingen 2:44,45 vormt de basistekst waarop elke stroming die naar het ware oersocialistische christendom terug wil keren een beroep doet:
En allen die geloofden, waren bijeen, en hadden alle dingen gemeen; en zij verkochten hun goederen en have, en verdeelden ze aan allen, naar dat elk van node had.Om het mythische karakter van dit verhaal te onderstrepen duiken deze passages twee hoofdstukken verder opnieuw op in de Handelingen der Heilige Apostelen. De eerste christenen zijn vermoedelijk even mythisch als de zoon Gods aan wie zij hun naam heten te ontlenen. Maar dan, hoe krachtig en levend mag deze mythe heten! De echo van deze passage uit het Nieuwe Testament hoort men nog terug in het adagium: van ieder naar vermogen, voor ieder naar behoefte. Een contemporaine mythe, waar nu stevig de bijl ingaat, maar de leuze kan veilig in handen blijven van anarchisten en, waarom niet, van christenen. Dat de oersocialistische christenen in feite nooit bestaan zullen hebben hoeft aan het streven niets af te doen.
Zodra de christenen echt historische contouren krijgen is er van gemeenschappelijke eigendom niets meer te bespeuren.
De zondeval kwam niet pas met keizer Constantijn. Het valt tenslotte niet te verwachten dat de keizer van het Romeinse
Rijk zich vrijwillig zou aansluiten bij een groep mensen die alle aardse goederen delen. De ware zondeval van Constantijn zou kunnen zijn dat hij oorlog voerde in het teken des kruises, en dat hij hieraan zijn overwinning meende te mogen danken. Naast het gemeenschappelijk bezit is de geweldloosheid deel van de mythe van het radicale oerchristendom. Geweldloosheid werd door Jezus gepredikt in de Bergrede, ook wel als losstaand Evangelie der Liefde beschouwd (Matth. 5-7, Lucas 6:20-49). Hier spreekt de Jezus van de christen-anarchist, de radicale mensenminnaar, die maant den boze niet te wederstaan en de andere wang toe te keren. Evenals de bovengenoemde passages uit Handelingen: een mooie mythe, een nastrevenswaardig ideaal, dat niet meer als exclusief christelijk wordt opgevat. De
Jezus van de Bergrede is niet in overeenstemming te brengen met de patroon van een staatskerk, immers, staat en geweld
horen onlosmakelijk bij elkaar. Overigens is de laatste zondeval, die voor de staat, gemakkelijk als mythe te weerleggen: niet Constantijn, maar een latere opvolger, keizer Theodosius, heeft het christendom tot staatsgodsdienst uitgeroepen.
Het streven naar het ware oerchristendom begeleidt de geschiedenis van de kerk onafgebroken. Binnen de officiële kerk worden de aangehaalde woorden uit Handelingen van toepassing verklaard op speciale gemeenschappen van gelovigen: monniken of nonnen, die tot de dag van vandaag inderdaad in gemeenschap van goederen leven. Voor de gewone gelovigen was aards bezit verder toegestaan. Wie het hiermee niet eens was solliciteerde naar het etiket 'ketter'. Niet dat iedere ketter naar gemeenschappelijke eigendom streefde, maar het omgekeerde was wel waar. In het kader van dit artikel is het niet zinvol deze ketterse stromingen zelfs maar te noemen, hoe interessant zij ook mogen zijn. Het begrip 'ketter' is sinds de Hervorming eigenlijk irrelevant, al gaat het gevecht om de ware leer in welhaast ieder kerkgenootschap onverdroten voort. Voor alle andere kerken een ware gruwel waren de Wederdopers, in marxistische kring graag opgevoerd als protocommunisten, die alleen nog niet de juiste papieren bezaten wat klassebewustzijn betreft. De heilstaat die zij enige tijd hebben ingericht in de stad Münster is inderdaad een voorproefje van het systeem dat tot voor kort tussen Elbe en Beringzee heerste: zeker niet christen-anarchistisch. In Nederland, waar ik mij verder toe zal beperken, is sinds de Hervorming binnen en buiten de Hervormde Kerk vrijwel altijd een libertaire stroming actief geweest, een stroming dus die zich op de genoemde passages uit Handelingen en op de Bergrede beriep voor de geloofspraktijk. Natuurlijk noemden deze stromingen zich niet christen-anarchistisch. Deze term komt pas op bij de Internationale Broederschap, ongeveer een eeuw geleden. Er is evenwel een brug in de tijd te slaan tussen deze fin-de-siècle-uiting en de tijd van de Hervorming.
Spectaculair kunnen de Labadisten (1669-1725) genoemd worden, volgelingen van de Franse predikant Jean de Labadie. Allen afkomstig uit betere kringen gingen zij gezamenlijk wonen in de geest van Handelingen, het grootste deel van de tijd van het bestaan van de groep op het Waltha-slot in het Friese Wieuwerd. Een prominent lid van de groep van Labadisten was de eerste vrouwelijke Nederlandse academicus, Anna-Maria van Schuurman. De Collegianten waren in hun werking minder opvallend, vormden ook geen woongemeenschap en hebben waarschijnlijk juist daardoor als groep langer kunnen bestaan: van 1619 tot het einde van de 18de eeuw. In de Franse tijd kwam uit onvrede over de te rekkelijk geachte Hervormde Kerk het oefenen op: gewone gelovigen die bijeenkwamen om met elkaar de juiste interpretatie van de Schrift te bespreken. Uit kringen van deze oefenaren komen de Nieuwlichters voort, waarschijnlijk bekender onder de naam Zwijndrechtse Nieuwlichters. Het gemeenschappe4k bezit en het afwijzen van staat en wapenbezit komen ons in hun geval al modern voor, al zijn hun motieven uitsluitend aan de bijbel ontleend. Hun gemeenschappen in Mijdrecht en Zwijndrecht hebben het niet lang volgehouden. De Groninger theologische school van professor Hofstede de Groot had met de Nieuwlichters verwante opvattingen, zonder deze verder in praktijk te verwezenlijken. Integendeel, Hofstede de Groot keek nogal neer op de gewone gelovigen die meenden hun eigen gang te mogen gaan. Het Groninger blad Waarheid in Liefde kan men als het eerste moderntheologische tijdschrift in Nederland beschouwen. Waarmee wij van de 'voorlopers' terecht zijn gekomen bij de kring waaruit de Internationale Broederschap is voortgekomen.
TOLSTOJ
Wie in een Hogere Macht gelooft en deze aanvaardt, kan geen anarchist zijn, dus een christen kan geen anarchist zijn. Op dit lage niveau bevond zich de kritiek van de anarchisten van een kleine eeuw geleden tegen de groep die zich christen-anarchist noemde. Een niveau van redeneren dat tot vandaag heeft standgehouden, al zal de toon wat veranderd zijn. Voorman Domela Nieuwenhuis van de enige echte ware godloze anarchisten had weliswaar een portret van Jezus op zijn schrijftafel, maar met het geloof had hij afgedaan, en dus moest iedereen ermee afgedaan hebben. Naar de standpunten van de anderen werd niet geluisterd.
Het zou onjuist zijn de Nederlandse christen-anarchistische stroming als een soort afwijkende tendens van het enige ware anarchisme te zien, zoals Domela het eigenlijk liefst wel wilde presenteren. De stroming heeft drie belangrijke bronnen. De eerste is de moderne theologie, waar bovengenoemde Hofstede de Groot een voorloper van was. Het modernisme was de belangrijkste vernieuwingsbeweging binnen de Nederlandse Hervormde Kerk in de vorige eeuw. Rationalisme en liberaal vooruitgangsgeloof deden hun intrede in de wetenschap van de godgeleerdheid. Het resultaat betekende een totale omwoeling van alles wat tot dan toe voor vaststaand en - letterlijk - heilig werd gehouden. De verstgaande conclusie was het in twijfel trekken of de figuur Jezus Christus ooit werkelijk bestaan heeft. Een dergelijk standpunt was uiteraard zeer moeilijk te verenigen met lidmaatschap en zelfs voorgangerschap binnen de kerk.
Modernisten als Allard Pierson en Busken Huet bijvoorbeeld verlieten de kerk dan ook. Een theoloog als G.A. van den Bergh van Eysinga is, ondanks zijn radicale bijbelkritiek, tot het eind aan toe een gewaardeerd predikant gebleven.
De tweede bron is de arbeidersbeweging, die met de industrialisatie na 1870 opkwam. Vooral Leidse theologiestudenten raakten bij hun maatschappelijke werkzaamheden geëngageerd ten gunste van de arbeidersklasse. De splitsing tussen sociaal-democraten en anarchisten heeft ook onder de betrokken moderne theologen plaatsgevonden. Velen kozen voor de
sociaal-democratie, anderen voor het anarchisme. De derde bron waren de buitenlandse voorbeelden. Dit waren vooral de zich als anarchist profilerende gnosticus E.H. Schmitt uit Boedapest en meer nog de Russische schrijver Tolstoj. Het christelijk anarchisme naar eigen snit - dat de schrijver op zijn beurt weer aan bepaalde Russische sekten ontleende, speciaal de nog steeds bestaande Doechoboren - heeft grote indruk gemaakt op de meer mystiek ingestelde 'linkse modernisten' in Nederland. Tolstoj' s oproep in zijn Het Koninkrijk Gods is binnen in u om te weigeren de wapenen van de goddeloze staat te dragen is in Nederland meer dan elders aangeslagen. De traditie van antimilitarisme en dienstweigering is hier gevestigd door volgelingen van Tolstoj, te beginnen de dweepzieke J.K. van der Veer, de eerste Nederlandse dienstweigeraar.
De Nederlandse geschiedschrijving van de arbeidersbeweging, beheerst door sociaal-democraten en partijcommunisten, kent geen christen-anarchisten. Zij kent wel Tolstojanen. Hiermee wordt onrecht gedaan aan de eigen Nederlandse achtergrond van de stroming, die zoals boven aangegeven uit meer bronnen geput heeft dan die van Tolstoj alleen. Binnen de kerk zelf en ook binnen de anarchistische beweging als geheel werd - hoe negatief men er ook tegenover stond - niet zomaar van 'Tolstojanen' gesproken. De juiste naam luidt: christen-anarchisten; christen, dus anarchist, zoals zij zelf met een beroep op de Bergrede en - inderdaad, toch wel - onder verwijzing naar Tolstoj stelden. Tolstoj had echter met zijn betoog tegen het geweld de christenen een spiegel voorgehouden die zij onaangenaam konden vinden. Vandaar het antwoord van de christen-anarchisten tegen degenen die hen als Tolstojaan wilden bestempelen: "wij zijn geen tolstojaan, maar christen". De historische rechtvaardigheid gebiedt hen hierin zover mogelijk gelijk te
geven.
Belangrijke christen-anarchistische theologen in Nederland waren Louis A. Bähler, Anne de Koe, H.W.Ph.E. van den Bergh van Eysinga (later prominent hegeliaan geworden), N.J.C. Schermerhorn, J. Sevenster en Lod. van Mierop (laatstgenoemde heeft zijn studie niet voltooid). Niet theologisch geschoold was de waarschijnlijk markantste figuur, de waterstaatkundig ingenieur Felix Ortt. Tot organisatorisch verband is het eigenlijk pas gekomen toen het tijdschrift De Hervorming steeds minder genegen bleek artikelen van christen-anarchistische strekking te plaatsen. In 1897 werd het blad Vrede opgericht om hiervoor ruimte te scheppen. Onderschrift van het blad luidde: 'Orgaan van de Internationale Broederschap'. Deze Broederschap is twee jaar later echt als vereniging opgericht. Internationaal is zij overigens nooit geworden. De ideeën waren het wel, maar de organisatie is tot Nederland beperkt gebleven, zoals men zelf zonder veel spijt vaststelde.
De Broederschap zocht en kreeg rechtspersoonlijkheid om het samenwonen in gemeenschapsverband juridisch vorm te geven. Om de idealen van het ware vroege christendom in praktijk te brengen, ging een aantal christen-anarchisten in
kolonieverband wonen in Blaricum. Hier zou men zich bezighouden met landbouw en met de drukkerij en uitgeverij 'Vrede'. De kolonie werd een spreekwoordelijke ramp. Lang niet iedere kolonist had kaas gegeten van landbouw. Erger nog: de radicale geweldloosheid van de christen-anarchist diende niet tot mensen alleen beperkt te zijn, maar gold ook voor dieren. Hoe het gewas te beschermen tegen rupsen? Het bleek dat sommige kolonisten zo rekkelijk waren dat ze vonden dat er wel op hazen geschoten mocht worden. De morele eisen die aan de kolonisten gesteld werden, waren zo hoog, dat het verloop zeer groot was. Tijdens de spoorwegstaking van 1903 werd de kolonie belegerd door woedende dorpelingen. Militairen moesten de antimilitaristische en geweldloze christen-anarchisten beschermen tegen de meute. De aftocht werd van staatswege gedekt, terwijl in het belangrijkste huis brand gesticht werd. Toen hierna binnen de kolonie sprake was van zelfverdediging met behulp van revolvers, was voor de eigenlijke christen-anarchistische
theoretici de maat vol. De kolonie te Blaricum heeft het bestaan gerekt tot 1911. Bij de opheffing was er van anarchisme noch christendom nog iets te bespeuren. Een tweede kolonie van de Internationale Broederschap, te Nieuwe-Niedorp, heeft van 1902 tot 1907 bestaan. Zij is minder dramatisch tot haar einde gekomen en heeft als land- en tuinbouwbedrijf nog lang voortbestaan.
IDEEËN
Meer dan de praktijk in de vorm van landbouwkolonie zijn de ideeën van de Nederlandse christen-anarchisten van belang.
Zij waren de initiatiefnemers tot het Dienstweigeringsmanifest van 1915. Meer dan de enkele individuele dienstweigerakties van voor die tijd gaf dit Manifest het sein tot een echte beweging. Ruim duizend mensen ondertekenden het Manifest, vele honderden volgden de oproep tot weigering. Of de christen-anarchistische achtergrond nog herkend of erkend wordt, is de vraag, maar dat dienstweigering en radicale geweldloosheid voor veel Nederlandse anarchisten vanzelf spreken, is wel degelijk aan de christen-anarchisten te danken. Deze geweldloosheid is gebaseerd op theologische opvattingen. De Bergrede is al genoemd in dit verband. De algemene geweldloosheid, ook tegenover dieren, is een uitvloeisel van het pantheïsme dat bij de mystieke richting van het modernisme hoort. De gehele schepping is vervuld van de immanentie Gods.
Een theoloog als Louis A. Bähler verbond dit geloof aan reïncarnatie en boeddhisme. Zijn pantheïsme beleed hij tegenover zijn gemeente op Schiermonnikoog, zijn voorkeur voor het geweldloze boeddhisme in Oosterwolde (Fr.). Zijn gemeente stond in beide gevallen achter hem. Zijn optreden heeft geleid tot het oprichten van de Gereformeerde Bond binnen de Hervormde Kerk, uit verontrusting dat dit blijkbaar allemaal maar kon. Felix Ortt ontwikkelde een naar eigen zeggen rationeel filosofisch stelsel, waarin naast zielsverhuizing ook plaats was voor spoken en andere 'spiritische verschijnselen'. Als tegenstander van geweld tegen dieren was hij een voorvechter van de beweging tegen vivisectie. Spiritisme en vivisectie zijn de thema's waarmee Ortt zich van het eind van de Duitse bezetting tot zijn dood in 1959 nog heeft beziggehouden.
Vegetarisme is, als uitvloeisel van bovenstaande, een vanzelfsprekend onderdeel van het christen-anarchisme. In navolging van Tolstoj sprak men zich ook fel uit tegen het gebruik van genotmiddelen als alcohol en tabak of prikkelend geachte spijzen. De grenzen van de consequentheid lagen wat dit betreft blijkbaar bij koffie en thee: dat mocht van christen-anarchisten als Ortt, Bähler en Van Rees. Van Tolstoj niet.
Onlosmakelijk verbonden met het christen-anarchisme is het streven naar 'rein leven', zeker gebaseerd op of geïnspireerd door Tolstojs in de loop der jaren steeds radicaler geworden opvattingen over sexualiteit. Voor de schrijver van de Kreutzersonate is eigenlijk alle seks uit den boze. Dit gaat de Nederlandse christen-anarchisten te ver. Het is alleen niet duidelijk waar hun grenzen over wat vies en ongepast is precies liggen. Geslachtsgemeenschap dient uitsluitend voortplanting tot doel te hebben. Hieruit volgt, inderdaad, dat homosexualiteit niet is toegestaan. Ortt stelt rustig vast dat tachtig procent of meer van de jongeren zich bezondigt aan 'zelfbevlekking'. Ondanks zijn vermeende rationalisme houdt hij staande dat deze zonde gruwelijke gevolgen heeft, ondanks (of dankzij?) het feit dat bijna iedereen haar begaat. De Rein Leven-beweging was voor de christen-anarchisten
na de ramp van Blaricum eigenlijk het enige vaste organisatiepunt en voor wie er nu op terugziet, is het bepaald een onsympathiek en onsamenhangend streven. Men hoeft geen totale losbandigheid te prediken om niettemin dit verwarde victorianisme af te wijzen. Binnen de na de eerste wereldoorlog opkomende religieus-anarchistische beweging was het reine leven dan ook zeker geen vanzelfsprekendheid.
Wat hield nu precies het christendom in voor de christen-anarchisten van de Internationale Broederschap? De meeste predikanten zijn steeds hun ambt blijven bekleden en dus in de kerk gebleven. Binnen het modernisme waren zij niet eens de radicaalsten. Het historische bestaan van Jezus werd bijvoorbeeld voor waar aangenomen. Hij was wel niet Gods zoon, maar een profeet van de menslievendheid, een drager van de Christusgeest was Jezus wel. Deze Christusgeest van naastenliefde werd overigens aan wel meer mensen toegedicht: van Boeddha en Socrates tot Bakoenin, Kropotkin en tolstoj toe. Ook met dit 'moderne paganisme' waren de christen-anarchisten overigens geen echt buitenbeentje.
De vrijzinnige stroming van de Nederlandse Protestantenbond zag ook wel iets heiligs in menig niet-christelijk nog levend persoon. Het genoemde rijtje dragers van de Christusgeest laat het al zien: het christen-anarchisme stond open voor niet-christenen.
Joden, boeddhisten of buitenkerkelijken konden naar de normen van de christen-anarchisten heel wel bij de christen-anarchistische broederschap behoren. De Christusgeest is slechts genoemd naar een belangrijke drager ervan. De meest prominente woordvoerders als Ortt en Van Mierop hoorden niet meer bij de kerk; Bähler heeft de kansel verlaten in een conflict met zijn laatste gemeente in Aduard. Zoals het anarchisten betaamt, moet men zich van de organisaties van de christen-anarchisten niet te veel voorstellen. De Internationale Broederschap was een rechtsvorm terwille van de kolonies, waarvoor ook een Federatief Fonds was ingesteld. Een latere organisatievorm was het Vrije Menschen Verbond (1915), dat evenwel aansluiting zocht bij de christen-socialisten. Uit deze kringen is in 1920 vervolgens
de Bond van Religieuse Anarcho-Communisten voortgekomen.
Lang na de tweede wereldoorlog duikt het christen-anarchisme weer op. Was het een eeuw geleden eigenlijk een bijna exclusief hervormde stroming, nu lijken de katholieken aan de beurt. Continuïteit wordt alleen door het streven naar het ware christendom gevormd. De christen-anarchisten waren (of zijn) anarchist omdat zij christen zijn. Deze inspiratiebron is geen bijkomstigheid. Zij dienen zowel in hun religie als in hun anarchisme - voorzover men dit zou kunnen of mogen scheiden - serieus te worden genomen. Maar voor de christen-anarchisten geldt hetzelfde als wat men van alle Nederlandse anarchisten kan zeggen: hun belangrijkste sporen hebben zij nagelaten in hun inzet voor deelgebieden die niet per se als anarchistisch te herkennen zijn. Wel als om dienstweigering gaat, niet waar het om drankbestrijding, vegetarisme of strijd tegen vivisectie gaat. Nog minder herkenbaar als anarchistisch is hun inzet voor een rein leven of het spiritisme van Felix Ortt. Maar alleen al het feit dat zij mede de traditie van radicaal antimilitarisme gevestigd hebben, lijkt mij voldoende om hun nagedachtenis te eren.
LITERATUUR
Een algemeen overzicht van opvattingen en werkzaamheden van de Nederlandse christen-anarchisten ontbreekt vooralsnog. De schrijver van bovenstaand artikel bereidt een dissertatie voor waarin de tot nu toe onbekende kanten van het christen-anarchisme alsnog onderzocht worden.
Herman Noordegraaf heeft een boekje over ds. Sevenster geschreven: Tussen pacifist en anarchist, Amersfoort 1988. Over het religieus anarchisme tussen de wereldoorlogen: Hans Ariëns, Laurens Berentsen & Frank Hermans, Religieus anarchisme in Nederland tussen 1918 en 1940. In het rijk der vrijheid, Zwolle 1984. Over de kolonies: Frans Becker & Johan Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, Nijmegen 1976 en Maria W.J.L. Boersen, De kolonie van de Internationale Broederschap te Blaricum,
Blaricum 1987. Verder van (beperkt) belang: A Perdeck, Nakend op de fiets, Den Haag 1967; R. Jans,
Tolstoj in Nederland, Bussum 1952; en A.C.J. de Vrankrijker, Onze anarchisten en utopisten rond 1900, Bussum 1972.