Friday, 7 February 2014

Internationale Broederschap - Christen-anarchisme in Nederland rond 1900

Sinds het christendom is vastgelegd in een organisatie die tegelijk werelds en bovenwerelds geacht kan worden, streven gelovigen naar terugkeer tot het ware, onbedorven christendom. Men zou kunnen zeggen dat dit streven zo oud is als het christendom zelf. De geschiedenis van het christelijk geloof bevat voor wie terug wil naar het 'ware' christendom de mythische thematiek van het Gouden Tijdperk. Er was de onbedorven tijd, tevens tijd van verdrukking door de Romeinse overheid. En er is de zondeval van de geschiedenis van het christendom, en deze valt dan samen met het aannemen van het geloof door keizer Constantijn. De val wordt gecompleteerd doordat aan deze keizer het uitroepen van het christendom tot staatsgodsdienst wordt toegeschreven.

Opvallend is nu dat over het zogenaamde pure christendom van voor Constantijn weinig positief bekend is. En hoe verder
men terug gaat naar wat de bron zou moeten zijn, de naamgever van het geloof, des te onzekerder wordt de historische
grond waarop men meent te staan. Over Jezus is niets meer bekend dan wat er in de evangeliën geboekstaafd is. De identiteit van de schrijvers, die geacht werden tijdgenoten en navolgers van Jezus te zijn geweest, is niet bekender. Vermelding door schrijvers uit niet-christelijke kring uit de eerste anderhalve eeuw van onze jaartelling ontbreekt. De vermeldingen bij Tacitus en Flavius Josephus zijn duidelijk interpolaties: bij het kopiëren van de tekst aangebrachte 'aanvullingen' van de hand van christelijke monniken.

Er valt weinig ten gunste te zeggen van een Jezus die daadwerkelijk als historisch persoon bestaan heeft, en veel ten ongunste. Ditzelfde geldt vervolgens voor de eerste christenen. Handelingen 2:44,45 vormt de basistekst waarop elke stroming die naar het ware oersocialistische christendom terug wil keren een beroep doet:
En allen die geloofden, waren bijeen, en hadden alle dingen gemeen; en zij verkochten hun goederen en have, en verdeelden ze aan allen, naar dat elk van node had.
Om het mythische karakter van dit verhaal te onderstrepen duiken deze passages twee hoofdstukken verder opnieuw op in de Handelingen der Heilige Apostelen. De eerste christenen zijn vermoedelijk even mythisch als de zoon Gods aan wie zij hun naam heten te ontlenen. Maar dan, hoe krachtig en levend mag deze mythe heten! De echo van deze passage uit het Nieuwe Testament hoort men nog terug in het adagium: van ieder naar vermogen, voor ieder naar behoefte. Een contemporaine mythe, waar nu stevig de bijl ingaat, maar de leuze kan veilig in handen blijven van anarchisten en, waarom niet, van christenen. Dat de oersocialistische christenen in feite nooit bestaan zullen hebben hoeft aan het streven niets af te doen.

Zodra de christenen echt historische contouren krijgen is er van gemeenschappelijke eigendom niets meer te bespeuren.
De zondeval kwam niet pas met keizer Constantijn. Het valt tenslotte niet te verwachten dat de keizer van het Romeinse
Rijk zich vrijwillig zou aansluiten bij een groep mensen die alle aardse goederen delen. De ware zondeval van Constantijn zou kunnen zijn dat hij oorlog voerde in het teken des kruises, en dat hij hieraan zijn overwinning meende te mogen danken. Naast het gemeenschappelijk bezit is de geweldloosheid deel van de mythe van het radicale oerchristendom. Geweldloosheid werd door Jezus gepredikt in de Bergrede, ook wel als losstaand Evangelie der Liefde beschouwd (Matth. 5-7, Lucas 6:20-49). Hier spreekt de Jezus van de christen-anarchist, de radicale mensenminnaar, die maant den boze niet te wederstaan en de andere wang toe te keren. Evenals de bovengenoemde passages uit Handelingen: een mooie mythe, een nastrevenswaardig ideaal, dat niet meer als exclusief christelijk wordt opgevat. De
Jezus van de Bergrede is niet in overeenstemming te brengen met de patroon van een staatskerk, immers, staat en geweld
horen onlosmakelijk bij elkaar. Overigens is de laatste zondeval, die voor de staat, gemakkelijk als mythe te weerleggen: niet Constantijn, maar een latere opvolger, keizer Theodosius, heeft het christendom tot staatsgodsdienst uitgeroepen.

Het streven naar het ware oerchristendom begeleidt de geschiedenis van de kerk onafgebroken. Binnen de officiële kerk worden de aangehaalde woorden uit Handelingen van toepassing verklaard op speciale gemeenschappen van gelovigen: monniken of nonnen, die tot de dag van vandaag inderdaad in gemeenschap van goederen leven. Voor de gewone gelovigen was aards bezit verder toegestaan. Wie het hiermee niet eens was solliciteerde naar het etiket 'ketter'. Niet dat iedere ketter naar gemeenschappelijke eigendom streefde, maar het omgekeerde was wel waar. In het kader van dit artikel is het niet zinvol deze ketterse stromingen zelfs maar te noemen, hoe interessant zij ook mogen zijn. Het begrip 'ketter' is sinds de Hervorming eigenlijk irrelevant, al gaat het gevecht om de ware leer in welhaast ieder kerkgenootschap onverdroten voort. Voor alle andere kerken een ware gruwel waren de Wederdopers, in marxistische kring graag opgevoerd als protocommunisten, die alleen nog niet de juiste papieren bezaten wat klassebewustzijn betreft. De heilstaat die zij enige tijd hebben ingericht in de stad Münster is inderdaad een voorproefje van het systeem dat tot voor kort tussen Elbe en Beringzee heerste: zeker niet christen-anarchistisch. In Nederland, waar ik mij verder toe zal beperken, is sinds de Hervorming binnen en buiten de Hervormde Kerk vrijwel altijd een libertaire stroming actief geweest, een stroming dus die zich op de genoemde passages uit Handelingen en op de Bergrede beriep voor de geloofspraktijk. Natuurlijk noemden deze stromingen zich niet christen-anarchistisch. Deze term komt pas op bij de Internationale Broederschap, ongeveer een eeuw geleden. Er is evenwel een brug in de tijd te slaan tussen deze fin-de-siècle-uiting en de tijd van de Hervorming.

Spectaculair kunnen de Labadisten (1669-1725) genoemd worden, volgelingen van de Franse predikant Jean de Labadie. Allen afkomstig uit betere kringen gingen zij gezamenlijk wonen in de geest van Handelingen, het grootste deel van de tijd van het bestaan van de groep op het Waltha-slot in het Friese Wieuwerd. Een prominent lid van de groep van Labadisten was de eerste vrouwelijke Nederlandse academicus, Anna-Maria van Schuurman. De Collegianten waren in hun werking minder opvallend, vormden ook geen woongemeenschap en hebben waarschijnlijk juist daardoor als groep langer kunnen bestaan: van 1619 tot het einde van de 18de eeuw. In de Franse tijd kwam uit onvrede over de te rekkelijk geachte Hervormde Kerk het oefenen op: gewone gelovigen die bijeenkwamen om met elkaar de juiste interpretatie van de Schrift te bespreken. Uit kringen van deze oefenaren komen de Nieuwlichters voort, waarschijnlijk bekender onder de naam Zwijndrechtse Nieuwlichters. Het gemeenschappe4k bezit en het afwijzen van staat en wapenbezit komen ons in hun geval al modern voor, al zijn hun motieven uitsluitend aan de bijbel ontleend. Hun gemeenschappen in Mijdrecht en Zwijndrecht hebben het niet lang volgehouden. De Groninger theologische school van professor Hofstede de Groot had met de Nieuwlichters verwante opvattingen, zonder deze verder in praktijk te verwezenlijken. Integendeel, Hofstede de Groot keek nogal neer op de gewone gelovigen die meenden hun eigen gang te mogen gaan. Het Groninger blad Waarheid in Liefde kan men als het eerste moderntheologische tijdschrift in Nederland beschouwen. Waarmee wij van de 'voorlopers' terecht zijn gekomen bij de kring waaruit de Internationale Broederschap is voortgekomen.

TOLSTOJ

Wie in een Hogere Macht gelooft en deze aanvaardt, kan geen anarchist zijn, dus een christen kan geen anarchist zijn. Op dit lage niveau bevond zich de kritiek van de anarchisten van een kleine eeuw geleden tegen de groep die zich christen-anarchist noemde. Een niveau van redeneren dat tot vandaag heeft standgehouden, al zal de toon wat veranderd zijn. Voorman Domela Nieuwenhuis van de enige echte ware godloze anarchisten had weliswaar een portret van Jezus op zijn schrijftafel, maar met het geloof had hij afgedaan, en dus moest iedereen ermee afgedaan hebben. Naar de standpunten van de anderen werd niet geluisterd.

Het zou onjuist zijn de Nederlandse christen-anarchistische stroming als een soort afwijkende tendens van het enige ware anarchisme te zien, zoals Domela het eigenlijk liefst wel wilde presenteren. De stroming heeft drie belangrijke bronnen. De eerste is de moderne theologie, waar bovengenoemde Hofstede de Groot een voorloper van was. Het modernisme was de belangrijkste vernieuwingsbeweging binnen de Nederlandse Hervormde Kerk in de vorige eeuw. Rationalisme en liberaal vooruitgangsgeloof deden hun intrede in de wetenschap van de godgeleerdheid. Het resultaat betekende een totale omwoeling van alles wat tot dan toe voor vaststaand en - letterlijk - heilig werd gehouden. De verstgaande conclusie was het in twijfel trekken of de figuur Jezus Christus ooit werkelijk bestaan heeft. Een dergelijk standpunt was uiteraard zeer moeilijk te verenigen met lidmaatschap en zelfs voorgangerschap binnen de kerk.
Modernisten als Allard Pierson en Busken Huet bijvoorbeeld verlieten de kerk dan ook. Een theoloog als G.A. van den Bergh van Eysinga is, ondanks zijn radicale bijbelkritiek, tot het eind aan toe een gewaardeerd predikant gebleven.

De tweede bron is de arbeidersbeweging, die met de industrialisatie na 1870 opkwam. Vooral Leidse theologiestudenten raakten bij hun maatschappelijke werkzaamheden geëngageerd ten gunste van de arbeidersklasse. De splitsing tussen sociaal-democraten en anarchisten heeft ook onder de betrokken moderne theologen plaatsgevonden. Velen kozen voor de
sociaal-democratie, anderen voor het anarchisme. De derde bron waren de buitenlandse voorbeelden. Dit waren vooral de zich als anarchist profilerende gnosticus E.H. Schmitt uit Boedapest en meer nog de Russische schrijver Tolstoj. Het christelijk anarchisme naar eigen snit - dat de schrijver op zijn beurt weer aan bepaalde Russische sekten ontleende, speciaal de nog steeds bestaande Doechoboren - heeft grote indruk gemaakt op de meer mystiek ingestelde 'linkse modernisten' in Nederland. Tolstoj' s oproep in zijn Het Koninkrijk Gods is binnen in u om te weigeren de wapenen van de goddeloze staat te dragen is in Nederland meer dan elders aangeslagen. De traditie van antimilitarisme en dienstweigering is hier gevestigd door volgelingen van Tolstoj, te beginnen de dweepzieke J.K. van der Veer, de eerste Nederlandse dienstweigeraar.

De Nederlandse geschiedschrijving van de arbeidersbeweging, beheerst door sociaal-democraten en partijcommunisten, kent geen christen-anarchisten. Zij kent wel Tolstojanen. Hiermee wordt onrecht gedaan aan de eigen Nederlandse achtergrond van de stroming, die zoals boven aangegeven uit meer bronnen geput heeft dan die van Tolstoj alleen. Binnen de kerk zelf en ook binnen de anarchistische beweging als geheel werd - hoe negatief men er ook tegenover stond - niet zomaar van 'Tolstojanen' gesproken. De juiste naam luidt: christen-anarchisten; christen, dus anarchist, zoals zij zelf met een beroep op de Bergrede en - inderdaad, toch wel - onder verwijzing naar Tolstoj stelden. Tolstoj had echter met zijn betoog tegen het geweld de christenen een spiegel voorgehouden die zij onaangenaam konden vinden. Vandaar het antwoord van de christen-anarchisten tegen degenen die hen als Tolstojaan wilden bestempelen: "wij zijn geen tolstojaan, maar christen". De historische rechtvaardigheid gebiedt hen hierin zover mogelijk gelijk te
geven.

Belangrijke christen-anarchistische theologen in Nederland waren Louis A. Bähler, Anne de Koe, H.W.Ph.E. van den Bergh van Eysinga (later prominent hegeliaan geworden), N.J.C. Schermerhorn, J. Sevenster en Lod. van Mierop (laatstgenoemde heeft zijn studie niet voltooid). Niet theologisch geschoold was de waarschijnlijk markantste figuur, de waterstaatkundig ingenieur Felix Ortt. Tot organisatorisch verband is het eigenlijk pas gekomen toen het tijdschrift De Hervorming steeds minder genegen bleek artikelen van christen-anarchistische strekking te plaatsen. In 1897 werd het blad Vrede opgericht om hiervoor ruimte te scheppen. Onderschrift van het blad luidde: 'Orgaan van de Internationale Broederschap'. Deze Broederschap is twee jaar later echt als vereniging opgericht. Internationaal is zij overigens nooit geworden. De ideeën waren het wel, maar de organisatie is tot Nederland beperkt gebleven, zoals men zelf zonder veel spijt vaststelde.


De Broederschap zocht en kreeg rechtspersoonlijkheid om het samenwonen in gemeenschapsverband juridisch vorm te geven. Om de idealen van het ware vroege christendom in praktijk te brengen, ging een aantal christen-anarchisten in
kolonieverband wonen in Blaricum. Hier zou men zich bezighouden met landbouw en met de drukkerij en uitgeverij 'Vrede'. De kolonie werd een spreekwoordelijke ramp. Lang niet iedere kolonist had kaas gegeten van landbouw. Erger nog: de radicale geweldloosheid van de christen-anarchist diende niet tot mensen alleen beperkt te zijn, maar gold ook voor dieren. Hoe het gewas te beschermen tegen rupsen? Het bleek dat sommige kolonisten zo rekkelijk waren dat ze vonden dat er wel op hazen geschoten mocht worden. De morele eisen die aan de kolonisten gesteld werden, waren zo hoog, dat het verloop zeer groot was. Tijdens de spoorwegstaking van 1903 werd de kolonie belegerd door woedende dorpelingen. Militairen moesten de antimilitaristische en geweldloze christen-anarchisten beschermen tegen de meute. De aftocht werd van staatswege gedekt, terwijl in het belangrijkste huis brand gesticht werd. Toen hierna binnen de kolonie sprake was van zelfverdediging met behulp van revolvers, was voor de eigenlijke christen-anarchistische
theoretici de maat vol. De kolonie te Blaricum heeft het bestaan gerekt tot 1911. Bij de opheffing was er van anarchisme noch christendom nog iets te bespeuren. Een tweede kolonie van de Internationale Broederschap, te Nieuwe-Niedorp, heeft van 1902 tot 1907 bestaan. Zij is minder dramatisch tot haar einde gekomen en heeft als land- en tuinbouwbedrijf nog lang voortbestaan.

IDEEËN

Meer dan de praktijk in de vorm van landbouwkolonie zijn de ideeën van de Nederlandse christen-anarchisten van belang.
Zij waren de initiatiefnemers tot het Dienstweigeringsmanifest van 1915. Meer dan de enkele individuele dienstweigerakties van voor die tijd gaf dit Manifest het sein tot een echte beweging. Ruim duizend mensen ondertekenden het Manifest, vele honderden volgden de oproep tot weigering. Of de christen-anarchistische achtergrond nog herkend of erkend wordt, is de vraag, maar dat dienstweigering en radicale geweldloosheid voor veel Nederlandse anarchisten vanzelf spreken, is wel degelijk aan de christen-anarchisten te danken. Deze geweldloosheid is gebaseerd op theologische opvattingen. De Bergrede is al genoemd in dit verband. De algemene geweldloosheid, ook tegenover dieren, is een uitvloeisel van het pantheïsme dat bij de mystieke richting van het modernisme hoort. De gehele schepping is vervuld van de immanentie Gods.

Een theoloog als Louis A. Bähler verbond dit geloof aan reïncarnatie en boeddhisme. Zijn pantheïsme beleed hij tegenover zijn gemeente op Schiermonnikoog, zijn voorkeur voor het geweldloze boeddhisme in Oosterwolde (Fr.). Zijn gemeente stond in beide gevallen achter hem. Zijn optreden heeft geleid tot het oprichten van de Gereformeerde Bond binnen de Hervormde Kerk, uit verontrusting dat dit blijkbaar allemaal maar kon. Felix Ortt ontwikkelde een naar eigen zeggen rationeel filosofisch stelsel, waarin naast zielsverhuizing ook plaats was voor spoken en andere 'spiritische verschijnselen'. Als tegenstander van geweld tegen dieren was hij een voorvechter van de beweging tegen vivisectie. Spiritisme en vivisectie zijn de thema's waarmee Ortt zich van het eind van de Duitse bezetting tot zijn dood in 1959 nog heeft beziggehouden.

Vegetarisme is, als uitvloeisel van bovenstaande, een vanzelfsprekend onderdeel van het christen-anarchisme. In navolging van Tolstoj sprak men zich ook fel uit tegen het gebruik van genotmiddelen als alcohol en tabak of prikkelend geachte spijzen. De grenzen van de consequentheid lagen wat dit betreft blijkbaar bij koffie en thee: dat mocht van christen-anarchisten als Ortt, Bähler en Van Rees. Van Tolstoj niet.

Onlosmakelijk verbonden met het christen-anarchisme is het streven naar 'rein leven', zeker gebaseerd op of geïnspireerd door Tolstojs in de loop der jaren steeds radicaler geworden opvattingen over sexualiteit. Voor de schrijver van de Kreutzersonate is eigenlijk alle seks uit den boze. Dit gaat de Nederlandse christen-anarchisten te ver. Het is alleen niet duidelijk waar hun grenzen over wat vies en ongepast is precies liggen. Geslachtsgemeenschap dient uitsluitend voortplanting tot doel te hebben. Hieruit volgt, inderdaad, dat homosexualiteit niet is toegestaan. Ortt stelt rustig vast dat tachtig procent of meer van de jongeren zich bezondigt aan 'zelfbevlekking'. Ondanks zijn vermeende rationalisme houdt hij staande dat deze zonde gruwelijke gevolgen heeft, ondanks (of dankzij?) het feit dat bijna iedereen haar begaat. De Rein Leven-beweging was voor de christen-anarchisten
na de ramp van Blaricum eigenlijk het enige vaste organisatiepunt en voor wie er nu op terugziet, is het bepaald een onsympathiek en onsamenhangend streven. Men hoeft geen totale losbandigheid te prediken om niettemin dit verwarde victorianisme af te wijzen. Binnen de na de eerste wereldoorlog opkomende religieus-anarchistische beweging was het reine leven dan ook zeker geen vanzelfsprekendheid.

Wat hield nu precies het christendom in voor de christen-anarchisten van de Internationale Broederschap? De meeste predikanten zijn steeds hun ambt blijven bekleden en dus in de kerk gebleven. Binnen het modernisme waren zij niet eens de radicaalsten. Het historische bestaan van Jezus werd bijvoorbeeld voor waar aangenomen. Hij was wel niet Gods zoon, maar een profeet van de menslievendheid, een drager van de Christusgeest was Jezus wel. Deze Christusgeest van naastenliefde werd overigens aan wel meer mensen toegedicht: van Boeddha en Socrates tot Bakoenin, Kropotkin en tolstoj toe. Ook met dit 'moderne paganisme' waren de christen-anarchisten overigens geen echt buitenbeentje.
De vrijzinnige stroming van de Nederlandse Protestantenbond zag ook wel iets heiligs in menig niet-christelijk nog levend persoon. Het genoemde rijtje dragers van de Christusgeest laat het al zien: het christen-anarchisme stond open voor niet-christenen.

Joden, boeddhisten of buitenkerkelijken konden naar de normen van de christen-anarchisten heel wel bij de christen-anarchistische broederschap behoren. De Christusgeest is slechts genoemd naar een belangrijke drager ervan. De meest prominente woordvoerders als Ortt en Van Mierop hoorden niet meer bij de kerk; Bähler heeft de kansel verlaten in een conflict met zijn laatste gemeente in Aduard. Zoals het anarchisten betaamt, moet men zich van de organisaties van de christen-anarchisten niet te veel voorstellen. De Internationale Broederschap was een rechtsvorm terwille van de kolonies, waarvoor ook een Federatief Fonds was ingesteld. Een latere organisatievorm was het Vrije Menschen Verbond (1915), dat evenwel aansluiting zocht bij de christen-socialisten. Uit deze kringen is in 1920 vervolgens
de Bond van Religieuse Anarcho-Communisten voortgekomen.

Lang na de tweede wereldoorlog duikt het christen-anarchisme weer op. Was het een eeuw geleden eigenlijk een bijna exclusief hervormde stroming, nu lijken de katholieken aan de beurt. Continuïteit wordt alleen door het streven naar het ware christendom gevormd. De christen-anarchisten waren (of zijn) anarchist omdat zij christen zijn. Deze inspiratiebron is geen bijkomstigheid. Zij dienen zowel in hun religie als in hun anarchisme - voorzover men dit zou kunnen of mogen scheiden - serieus te worden genomen. Maar voor de christen-anarchisten geldt hetzelfde als wat men van alle Nederlandse anarchisten kan zeggen: hun belangrijkste sporen hebben zij nagelaten in hun inzet voor deelgebieden die niet per se als anarchistisch te herkennen zijn. Wel als om dienstweigering gaat, niet waar het om drankbestrijding, vegetarisme of strijd tegen vivisectie gaat. Nog minder herkenbaar als anarchistisch is hun inzet voor een rein leven of het spiritisme van Felix Ortt. Maar alleen al het feit dat zij mede de traditie van radicaal antimilitarisme gevestigd hebben, lijkt mij voldoende om hun nagedachtenis te eren.

LITERATUUR
Een algemeen overzicht van opvattingen en werkzaamheden van de Nederlandse christen-anarchisten ontbreekt vooralsnog. De schrijver van bovenstaand artikel bereidt een dissertatie voor waarin de tot nu toe onbekende kanten van het christen-anarchisme alsnog onderzocht worden.
Herman Noordegraaf heeft een boekje over ds. Sevenster geschreven: Tussen pacifist en anarchist, Amersfoort 1988. Over het religieus anarchisme tussen de wereldoorlogen: Hans Ariëns, Laurens Berentsen & Frank Hermans, Religieus anarchisme in Nederland tussen 1918 en 1940. In het rijk der vrijheid, Zwolle 1984. Over de kolonies: Frans Becker & Johan Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, Nijmegen 1976 en Maria W.J.L. Boersen, De kolonie van de Internationale Broederschap te Blaricum,
Blaricum 1987. Verder van (beperkt) belang: A Perdeck, Nakend op de fiets, Den Haag 1967; R. Jans,
Tolstoj in Nederland, Bussum 1952; en A.C.J. de Vrankrijker, Onze anarchisten en utopisten rond 1900, Bussum 1972.

Het christen-anarchisme van Felix Ortt

- door Ruud Uittenhout - 
 
Felix Ortt, die door A.C.J. de Vrankrijker in zijn niet al te sterke Onze anarchisten en utopisten rond 1900 (1972) getypeerd wordt als "...de nobele en veelzijdige ijveraar, die in geschrift het meest heeft gedaan voor de richting die hem zo lief was", was ongetwijfeld één van de actiefste christen-anarchisten die ons land heeft gekend. Ortt, van oorsprong protestant, werd in 1866 in Groningen geboren uit een adellijke familie, hoewel hij zijn titel -jonkheer- nooit zou gebruiken.
Na zijn studie was hij enige tijd werkzaam als civiel ingenieur bij Rijkswaterstaat en uit dien hoofde schreef hij onder meer Over den vorm en den oorsprong der getijdegolven (1896). Tijdens een ziekte maakte hij kennis met vegetarisme en natuurgeneeswijzen, hetgeen hem er rond 1892 toe bracht vegetariër te worden. Toen in 1896 Tolstojanen in Nederland tot samenwerking besloten in de 'Vrede-groep', was Ortt daarvan één der initiatoren, samen met onder anderen prof. Van Rees (1854-1928), Lod. van Mierop (1876-1930), Louis Bähler (1867-1941), J.K. van der Veer (1869-1928) en Daniël de Clercq (1854-1931). Ruwweg mag worden gesteld dat de vorming van deze groep een logisch gevolg was van de christen-anarchistische beweging die rond 1890 ontstond aan de Leidse Universiteit.

Hoewel de 'Vrede-groep' sterk beïnvloed werd door de ideeën van Tolstoj (1828-1910), noemden ze zich liever geen Tolstojanen: ze gaven de voorkeur aan christen-anarchisten. Dat Ortt zeker niet kritiekloos stond tegenover Tolstoj's opvattingen, blijkt bijvoorbeeld uit zijn Der Einflusz Tolstois auf das geistige und gesellschaftliche Leben in den Niederlanden (in: Der Sozialist. Organ des Sozialistischen Bundes. Jrg. 3, 1911, nr. 1). Hoe het ook zij, Tolstoj's opvattingen over staatsvorming maakten een dermate grote indruk op hem, dat hij ontslag nam als ambtenaar en secretaris werd van mevrouw Van der Hucht (voorzitster van de Humanitaire Kinderbond). Hij zette zijn gedachten over staat en christendom (hij schreef ook een kinderbijbel) uiteen in geschriften als Het Beginsel der Liefde (1898) en Denkbeelden van een christen-anarchist (1901). Zijn geloof in de vooruitgang van de mensheid was gebaseerd op het vertrouwen dat de menselijke rede zich langs evolutionaire weg in de richting van 'Het Goede' en 'De Waarheid' zou ontwikkelen. Zijn christelijk anarchisme was doorspekt met oosterse filosofieën, theosofie en spiritisme. In zijn latere leven zou het spiritisme de overhand krijgen. Hij overleed -hoogbejaard- in 1957.

Ortt behoorde met Van Rees en Van Mierop tot de oprichters van het blad Vrede. Orgaan tot bespreking van de praktijk der Liefde, dat voor een deel door Ortt gefinancierd werd en waarvan de ondertitel overigens enige malen veranderd werd. Het eerste, door Van der Veer geredigeerde nummer verscheen op 18 oktober 1897. De mensen rondom de 'Vrede-groep', waartoe een opvallend groot aantal predikanten behoorde, vormden een groepering, later vereniging - die koninklijke goedkeuring aanvroeg en kreeg! - de 'Internationale Broederschap' (1899). Ze bleven Vrede uitgeven tot 1909 en de volgende thema's keerden voortdurend terug bij de humanitair ingestelde idealisten: (1) Religieuze beschouwingen; (2) Sociaal-politieke beschouwingen; (3) Anti-vivisectie; (4) Vegetarisme en humanisme ofwel humanitarisme; (5) Over het niet-weerstaan; (6) Over Oordeel en Gericht; (7) De eisen der christelijke Liefde; (8) de Vredesbeweging; (9) Historie (Geschiedenis van de Ontwikkeling der Vredes-idee); (10) Tolstoj-kritiek; (11) Geheelonthouding (in ruimere zin); (12) Boekbeoordelingen. Andere terugkerende punten waren onder andere verzet tegen vaccinatiedwang en het nut van natuurgeneeswijzen.

BLARICUM

Het anarchisme van de Internationale Broederschap was meer ethisch dan politiek getint en het christelijke element in hun denken was onorthodox, het stond onder invloed van de moderne theologie van na 1870 en was vermengd met theosofische en oosterse filosofieën. De christen-anarchisten gingen ervan uit, dat elk mens van zijn eigen geweten moest uitgaan, waardoor zedelijke veranderingen zouden (kunnen) optreden. Om tot een socialistische maatschappij te komen, zo meenden zij, was het werken in gemeenschappelijk (kolonie)verband een geëigende methode. In de kolonie Walden, in de organisatie Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB), maar vooral in de eigen, in 1900 te Blaricum gestichte kolonie waren ze actief, hoewel deze laatste geen lang leven beschoren was.

Op initiatief van S.C. Kijlstra en Van Mierop werd enthousiast begonnen met het in de praktijk brengen van de kolonisatiegedachte in Blaricum, waar ook spoedig de drukkerij 'Vrede' werd gevestigd (1902). Met Van Eeden, voor wie Ortt wel waardering maar geen bewondering koesterde, discussieerde Ortt in De Pionier (het GGB-orgaan) eind 1902 over de eisen die gesteld werden aan aspirant-kolonisten. Ortt, die de gelederen in 1902 te Blaricum kwam versterken, legde de nadruk op geestelijke vrijheid. Drukkerij 'Vrede', voorheen gevestigd in Den Haag, werd belast met de uitgave van De Pionier, waarvan het eerste nummer verscheen op 7 juni 1902. Er werd een soort compromis gesloten: de ene zaterdag verscheen Vrede, de andere zaterdag De Pionier, beide geredigeerd door Ortt, die als gevolg van de moeizame samenwerking met Van Eeden het redacteurschap van De Pionier na ongeveer een jaar neerlegde en werd opgevolgd door dezelfde Van Eeden.

De spoorwegstaking(en) van 1903 luidde(n) de ondergang van de Blaricumse kolonie in. De katholieke Blaricumse boeren en de overwegend protestantse vissers uit Huizen konden slecht overweg met de 'rooie' kolonisten. Door de staking(en) werd ook de Gooise stoomtram stilgelegd, waardoor boeren en vissers hun goederen niet meer konden vervoeren, hetgeen ze de kolonisten kwalijk namen, die huns inziens sympathiseerden met de stakers. De kolonie werd bestormd, er werd brand gesticht en ruiten werden ingegooid. Een aantal kolonisten vertrok en drukkerij 'Vrede' verhuisde naar Amersfoort; nog in hetzelfde jaar was 'De ramp van Blaricum', om met Albert Perdeck te spreken, een feit.

Ortt heeft zelf de verschillen tussen Walden en Blaricum weergegeven en gesteld waarom het mis ging in Blaricum. Het grote verschil was volgens hem, dat in Blaricum het beginsel van geweldloosheid aanvaard werd - de vergelijking met de Russische Doekhoboren, een religieuze gemeenschap die kerk en staat verwierp en militaire dienst weigerde, dringt zich op - en alleen geestverwanten werden toegelaten, terwijl op Walden niet gevraagd werd naar enige vorm van geestverwantschap: iedereen die wilde werken in de geest der produktieve associatie was welkom. Blaricum was volgens Ortt een fiasco geworden, "...omdat de medewerkers niet op de hoogte bleken te staan van hun idealen. (...) Het enig bereikbare scheen ons de vorming van kleine groepen, uit keurmensen bestaande, die het ware geestelijke inzicht hadden - mensen die wij aanduidden als geestverwanten". Verder was hij van mening dat Blaricum te gronde was gegaan omdat men een kolonist te snel als geestverwant beschouwde en bekwaam om te leven volgens de zuivere moraal. "En op dit te-goed-van-vertrouwen-zijn zijn wij tenslotte evenzeer gestrand als Van Eeden op zijn ruimere opvatting."
(Van Eedens ervaringen en conclusies op sociaal-economisch gebied; in: Mededelingen van het Frederik van Reden-genootschap. XVII)

Zeker heeft de matige kwaliteit van de grond en de gebrekkige landbouwervaring van vrijwel alle kolonisten óók een grote rol gespeeld bij de teloorgang. In 1905 werd naast Vrede het Vrede-tijdschrift opgericht, dat in 1907 werd omgedoopt in De Vrije Mensch, waaraan Ortt meewerkte, hetgeen ten nauwste samenhing met de op 13 mei 1906 in Utrecht heropgerichte Vrede-beweging, die voortgezet werd als Het Vrije Menschen Verbond (VMV). De kleine, selecte aanhang - de bond heeft nooit meer geteld dan 100 à 150 leden - was christelijk-anarchistisch georiënteerd, hetgeen blijkt uit artikel 1:
Het Vrije Menschen Verbond... draagt een supra-nationaal, revolutionair-religieus karakter en heeft ten doel een persoonlijke en maatschappelijke wedergeboorte van mensch en samenleving.
In 1920 ging het VMV op in de BRAC.

Als overtuigd antimilitarist was Ortt aanwezig op het internationale antimilitaristische congres van augustus 1904 te Amsterdam, waar de IAMV werd opgericht. Nadat de 'leer' van lijdelijk verzet, grotendeels gebaseerd op christen-anarchistische beginselen, verworpen werd, liepen de christen-anarchisten weg. Het IAMV-orgaan De Wapens Neder (september 1904)schreef: "En de heer Felix Ortt sloeg er een taal uit die hem helemaal niet volgt omdat hij doorlopend kwezelt van liefde en nog eens liefde". Ortt bleef antimilitarist: zo ondertekende hij na het uitbreken van
de eerste wereldoorlog (in september 1915) het bekende Dienstweigeringsmanifest, waarin christenen, socialisten en anarchisten protesteerden tegen militaire dienstplicht en opriepen tot dienstweigering.

In april 1916 werd een 'Comité van Actie tegen den Oorlog en zijne Gevolgen' opgericht, waarvan het VMV deel uitmaakte en waarin Ortt een rol van betekenis speelde. Ortt en Van Mierop bleven na de oprichting van de nieuwe 'Vrede-groep' in Utrecht contact houden: Ortt vestigde zich in Soest op Van Mierop's 'Vredehof', waar hij hem hielp bij het opzetten van zijn Engendaal-school te Amersfoort, die in 1913 werd gesticht door 'Chreestarchia'. Later zou de libertaire school opgaan in de Van der Hucht-school. Goed onderwijs achtte Ortt van essentieel belang voor de ontwikkeling van het beginsel der 'Liefde'. De leerkrachten zouden samen met de ouders de kiemen daarvoor moeten leggen. "Aldus is het streven der christelijke anarchie: niet de staat en het Koningsschap afschaffen door geweld, maar door geleidelijke opwekking van het Beginsel der Liefde in de openbare mening."

Als overtuigd geheelonthouder en vegetariër kantte hij zich fel tegen vivisectie. In Ons Standpunt (1920),
uitgegeven door de Nederlandse Bond tot Bestrijding der Vivisectie, schreef hij: "De vivisectie noemen wij een kwaad, een onrecht, een schandvlek voor onze christelijke samenleving - dat mogen we doen; dat is juist, dat voelen we en beseffen we, en het is ons recht dit kwaad als kwaad ten toon te stellen; (...) Waarachtig is onze strijd dán, als wij, die de wetenschappelijke dierenmartelingen afkeuren, niet zelf medeplichtig zijn aan andere dierenmartelingen ter wille van ons genoegen, smaak, vermaak of opschik".

REIN LEVEN

Veel tijd en energie heeft Felix Ortt gestoken in de Rein Leven-beweging, zeker geen homogene groepering, zoals nog zal blijken. Met Van Mierop en Van Rees vormde Ortt de stuwende kracht achter deze in 1901 opgerichte beweging, die als voornaamste doelstelling het vergeestelijken van het sexuele leven had. Een van de eerste dingen die hij ondernam, was het ozoniseren van het drinkwater, hetgeen goed paste in het kader van de denkbeelden van de beweging en waarmee hij aantoonde, dat hij niet voor niets ingenieur was. Binnen Rein Leven bekritiseerden orthodoxe christenen Ortt, niet alleen omdat hij in 1905 een vrij huwelijk sloot met Tine Hinlópen, maar vooral omdat ze van mening waren dat hij te ver ging in zijn sexuele hervormingsdrift. Anderzijds kon hij op weinig sympathie rekenen van de leden van de Nieuw-Malthusiaanse Bond (NMB), die hem een (te) ascetische houding verweten: hij pleitte immers niet voor de 'kunstmatige' middelen die de NMB propageerde, maar voor sexuele onthouding, Op zijn beurt betichtte Ortt de bond bij te dragen aan 'zedelijke verslapping'.

Als romancier Felicia. Het boek der roeping, Felicia. Het boek der vervulling (1905) en Heidekind (z.j.) - trachtte Ortt eveneens zijn ideeën aan de man/vrouw te brengen. Voortdurend werd benadrukt dat, naarmate verstand en geweten meer ontwikkeld werden, deze sterker als rem zouden werken op de zinnelijke lusten. Kortom: geslachtsdrang diende alleen te worden beschouwd als voortplantingscriterium, toegeven aan lustgevoelens was een daad die indruiste tegen de evolutie. Homosexuelen konden al helemaal geen begrip bij hem opwekken. Dit soort denkbeelden ontwikkelde Ortt wellicht het meest concreet in Rein Leven. Correspondentieblad (1901-1907) en in Rein Leven. Propagandablad (1901-1907). Tot het einde van de Rein Leven-beweging (1931) zou hij een prominente rol spelen: van 1918 tot 1925 maakte hij deel uit van de Centrale Commissie. Al in een vroeg stadium (1904) werd een door hem opgestelde voorlopige beginselverklaring aangenomen:
De Rein Leven-beweging stelt zich ten doel een streven naar rein leven, dat is een leven dat niet beheerscht wordt door zinnelijk-sexueele neigingen
.
Het blad Levenskracht, dat enige tijd tegenhanger was van Rein Leven, werd in 1914 een jaar lang door hem geredigeerd.

Gewoonlijk wordt Ortt beschouwd als de belangrijkste denker onder de Nederlandse christen-anarchisten. In zijn denkbeelden staat een evolutionaire geest centraal, die wel 'moet' leiden tot het Absolute. In dit verband spreekt hij van de 'Christusgeest', wat niet wegneemt dat hij geen ander gezag erkende dan het eigen geweten. In Denkbeelden van een christen-anarchist bepleit hij de volgende houding jegens de staat, voor hem een overgangsvorm, een noodzakelijk verschijnsel in de evolutie der mensheid, waartegen men lijdelijk verzet diende te plegen. Ortt geloofde stellig in een maatschappij zonder privé-eigendom en volgens hem was het noodzakelijk het egoïsme van de mens, belichaamd in het kapitalisme, op te heffen door het stellen van een voorbeeldfunctie, door zelf een voorbeeldig leven te leiden. Het hoeft nauwelijks betoog dat de vijf geboden van Jezus uit de Bergrede, waar Tolstoj ook al de aandacht op gevestigd had in Het Koninkrijk Gods is Binnenin Ulieden (1893), grote invloed had op vrijwel alle christen-anarchisten. Wat betreft oosterse filosofieën schreef hij: "In Boeddha kan men de Meester leren kennen die de rechte lijn voegde; die het ideaal vast in het oog hield en toch aan de mensen die tot hem kwamen om raad, aan kooplieden en krijgslieden, midden in het volle leven staande, leerde hoe zij hun levenspraktijk konden verheffen tot het hoogst bereikbare". Ook in dit opzicht volgde hij de eclecticus Tolstoj.

Heel duidelijk heeft Ortt zijn christen-anarchistische denkbeelden weergegeven in Christelijk-anarchisme (1898), waarin hij schreef dat de christen-anarchist overeenkomstig het beginsel der Liefde diende te leven en alles wat daarmee in tegenspraak was - leger, vloot, politie, rechterlijke macht, staat, kortom: dwang - uit de weg moest gaan. Tevens moest hij of zij streven naar gelijkheid voor allen. "Maar zijn grootste zorg, zijn ernstigste steven, zal zijn in opbouwende richting, om de publieke opinie te leiden tot het waarderen en beoefenen van het Beginsel van de Liefde."

LITERATUUR
H. Ariëns e.a., Religieus anarchisme in Nederland tussen 1918 en 1940. In het rijk der vrijheid. Zwolle,
1984.
F. Becker/J. Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer. Kolonies en productieve associaties in Nederland
tussen 1901 en 1958
, met bijdragen van J.M. Wekker en F.J.M. van Puijenbroek. Nijmegen, 1976.
A. de Groot, 'De weg tot de kuisheid voert door nuchterheid'. De Rein Leven Beweging in Nederland 1901-
1930
. Groningen, 1983 (scriptie).
R. Jans, Tolstoj in Nederland. Bussum, 1952.
H. Ramaer, 'Tolstojanisme in Nederland'; in: De AS 57 (1982).

GESCHRIFTEN VAN FELIX ORTT
-Christelijk anarchisme. Haarlem, 1898. -Het beginsel der liefde. Haarlem, 1898. -Rein Leven en Geheelonthouding.
Soest, 1903. -Praktisch socialisme. Amersfoort, 1903. -Het streven der christen-anarchisten.
Amersfoort, 1903. -De vrije mensch. Studies. Amersfoort, 1904. -Aan mijn zusje. Brief over het geslachtsleven.
Soest, 1904. -Het Nieuw-Malthusianisme uit een ethisch oogpunt beschouwd. Soest, 1904. -
Sexueele ethiek. Amersfoort, 1904. -Liefde en huwelijk. Nieuwe, geheel ongew. uitg. Den Haag, 1905.
-Een zedelijke plicht der ouders. Soest, 1905. -Over een gevaarlijke gewoonte. Een ernstig praatje met onzen jongen. Soest, 1908. -De Rein Leven Beweging. Ontstaan, beginselen en organisatie. Z.p., zj. (1909).
-Sexueele opvoeding. Soest, 1916. -Denkbeelden van een christen-anarchist. Rotterdam, 1901 (diverse herdrukken). -Menschwaardig arbeidsleven. Soest, 1919. -Tweede brief aan mijn zusje. Over verloving en huwelijk. Soest, 1920. -Y. Hettema e.a., Van en over Felix Ortt. Gedenkbundel uitgegeven bij gelegenheid van zijn 70ste verjaardag. Den Haag, 1936. -De praktijk van de Bergrede. Z.p., z.j. -Des Christens standpunt tegenover het maatschappelijk leven. Soest, 1912 (met Lod. van Mierop).